Village of Thoughts 18: The garden

“I must have been about four years old when father asked if I wanted to help with weeding in the garden. The garden was his pride – both the vegetable garden and the flower garden around the house. Mother loved flowers very much. She was called Marie Blom. And dad loved butterflies. He never used pesticides, because it killed the caterpillars and butterflies.
The weeding went so well that I got a piece of the garden for myself. I was allowed to maintain that all by myself. The next year father said: “You can do the whole garden, because I don’t really have time for it.”
From that moment on I was always busy in the garden. I tried to have as much flows as possible, all year round. And often passers-by paused to look at the sea of flowers in front of our house!”

De tuin

“Ik moet een jaar of vier zijn geweest toen vader vroeg of ik in de tuin wilde helpen met wieden. De tuin was zijn trots – zowel de groentetuin als de bloementuin om het huis. Moeder hield enorm van bloemen. Marie Blom werd ze genoemd. En vader hield van vlinders. Hij wilde ook nooit gif gebruiken, want daar gingen de rupsen en de vlinders dood aan.
Het wieden ging zo goed, dat ik een stukje tuin voor mijzelf kreeg. Dat mocht ik helemaal zelf onderhouden. En het jaar daarop zei vader: “Doe jij de hele tuin maar, want ik heb er eigenlijk geen tijd voor.”
Vanaf dat moment was ik altijd in de tuin bezig. Ik probeerde altijd zo veel mogelijk bloei te hebben, het hele jaar door.  Vaak stonden voorbijgangers even stil om te kijken naar de bloemenzee voor ons huis!”

Village of Thoughts 17: The birthplace


“Just before I was born in 1927 we moved to the Bergerweg, along the main road to Alkmaar. Father had bought it as a small workers’ house, and added large parts to it. He was very handy and did everything himself. He was for instance one of the first to have electricity in his home. The neighbours all came to see how a switch on the wall could suddenly bring light in the room.
Where there used to be a small stable with a cow, he made the kitchen. A transverse wing was added, with several rooms for all eleven children they had. At the beginning of the war, two more people came there to hide, as well as two girls from another place who needed shelter. All that in that tiny house!
A little later in the war we had to evacuate and went to Kalverdijk. Behind and around the house was a large vegetable garden. With all that poverty and hunger, of course sometimes vegetables disappeared from the vegetable gardens. But not from father’s garden. Because when we had to leave, he planted tobacco everywhere. No one knew that plant, and so no one took it. Father picked the tobacco and exchanged it for vegetables. And as there was so much demand for tobacco during the war, the vegetable garden never yielded as much as it did then!”

Het geboortehuis

“Vlak voor mijn geboorte in 1927 verhuisden we naar – toen nog – de Bergerweg, de hoofdweg naar Alkmaar. Vader had het gekocht als een klein arbeidershuisje, en heeft er grote delen bijgebouwd. Hij was enorm handig en deed alles zelf. Zo had hij als één van de eersten elektriciteit in huis. De buren kwamen allemaal kijken hoe je met een schakelaar op de muur zomaar opeens licht in de kamer kreeg.
Waar eerst een kleine stal was met een koe, maakte hij de keuken. Er kwam een dwarsvleugel bij, met meerdere kamers voor alle elf kinderen die ze kregen. In het begin van de oorlog kwamen er ook nog twee onderduikers bij, en twee meisjes van een andere plaats die onderkomen nodig hadden. En dat allemaal in dat piepkleine huisje!
Wat later in de oorlog moesten we evacueren en gingen we naar Kalverdijk. Achter en om het huis was een grote moestuin. Met al die armoede en honger verdween er natuurlijk wel eens wat groente uit de Bergense moestuintjes. Maar niet uit vaders tuin. Want toen we weg moesten, zette hij alles vol met tabak. Niemand kende die plant, en dus bleef alles staan. Vader plukte de tabak en ruilde dat voor groente. En omdat er in de oorlog zoveel vraag was naar tabak, heeft de moestuin nog nooit zo veel opgebracht als toen!”

Village of Thoughts 16: The cigar factory


“My grandfather Groenewoud had a cigar business on the Oude Bergerweg. Half of the house was for living, the other half was his cigar factory.
He made good, expensive cigars. Not from Dutch tobacco – Dutch tobacco usually became pipe tobacco. Grandpa brought tobacco from the Indies. He ordered it through a dealer in Amsterdam. He rolled the cigars from that good tobacco and then dried them in wooden molds.
He himself did not smoke. If a cigar failed, for example because it tore while drying, he would sometimes give it to my father. But father never got a good cigar. They were way too expensive.
We visited grandpa almost every day. Especially my brother Niek. Usually because we were sent on an errand by father or mother. Grandpa Groenewoud liked to chat and was very interested in everyone. Also for us, his grandchildren. It was nice to be with him, but he never had much time, because there was always work to be done…”

De sigarenmakerij

“Op de Oude Bergerweg had mijn opa Groenewoud een sigarenzaak. De helft van het huis was om te wonen, de andere helft was zijn sigarenmakerij.
Hij maakte waren goede sigaren, dure sigaren. Niet van Nederlandse tabak – de Nederlandse tabak werd meestal pijptabak. Opa haalde tabak uit Indië. Dat bestelde hij via een handelaar in Amsterdam. Van die goede tabak rolde hij de sigaren en dan droogde ze in houten vormen.
Zelf rookte hij niet. Als een sigaar mislukte, bijvoorbeeld omdat hij scheurde tijdens het drogen, dan gaf hij hem wel eens aan mijn vader. Maar een goede sigaar kreeg vader nooit. Daar waren ze veel te duur voor.
We kwamen bijna elke dag bij opa. Vooral mijn broer Niek. Meestal omdat we om een boodschap werden gestuurd door vader of moeder. Opa Groenewoud maakte graag praatjes en had veel belangstelling voor iedereen. Ook voor ons, zijn kleinkinderen. Het was fijn om bij hem te zijn, maar had hij nooit veel tijd, want er moest altijd gewerkt worden…”

Village of thoughts 13: The harbour


“Once there was a boat service in Bergen. The boat sailed to Amsterdam via the North Holland Canal. The harbor was on the Schapenlaan. ‘Harbour’ is too strong a word, because it was nothing more than a turning basin where the steamboat could turn around. One day we went out with school, and we took the boat to Alkmaar. Some children had never been in a boat before! But hey, what do you want? Bergen was a poor farming village, and many people could not afford any outings…”

“Ooit was er een bootdienst in Bergen. De boot voer via het Noordhollands Kanaal naar Amsterdam. Het haventje was aan de Schapenlaan. Eigenlijk is ‘haven’ een te groot woord, want het was niet meer dan een zwaaikom waar het stoombootje kon draaien. Als school-uitje zijn we wel eens met het bootje naar Alkmaar gevaren. Sommige kinderen hadden nog nooit in een boot gezeten! Maar ja, wat wil je. Bergen was een arm boerendorp, en veel mensen konden zich geen uitjes veroorloven…”

Village of thoughts 12: Oude Bergerweg


“When my mother was born, in 1900, there were still plenty of dirt paths in Bergen. But not the Bergerweg. That was a real road with cobblestones, as it was the main road to Alkmaar. When cars entered in the village, the Bergerweg was straightened and our section became a side road, the Oude Bergerweg.
Those cobblestones made a lot of noise. When you lay in bed at night, you could hear the cars coming from far away. Then you waited for the moment the car passed by and the sound slowly faded away…”

“Toen mijn moeder werd geboren, in 1900, waren er nog volop zandpaden in Bergen. Maar niet de Bergerweg. Dat was een echte straatweg met klinkers, want het was de hoofdweg naar Alkmaar. Toen er auto´s in het dorp kwamen, is de Bergerweg rechtgetrokken en werd ons stukje opeens een bijweg, de Oude Bergerweg. 
Die klinkers maakten veel herrie. Als je ’s nachts in bed lag, kon je de auto’s al van ver horen aankomen. Dan wachtte je tot het moment dat de auto voorbij kwam, en het geluid weer langzaam wegstierf…”