Village of thoughts 25: Peter and Paul church


“Only one thing mattered to mother: the Catholic faith. She was always busy with that. Her sister became a nun in the monastery. Such a shame, she was a beautiful girl.
Father had an important role in the church. He was a collector and sometimes also a kind of guard. If children were noisy, he would chase them out of church. All he had to do was look at them. He also did many jobs around the church, such as cleaning, some maintenance and the garden.
Together with Gerrit de Koning I sat at the front right of the altar. We were acolytes, altar boys. Siem and Jan de Waard also for a while. The best part was when the girls from boarding school went to church. We secretly looked at them, and they looked at us. Pirette van ’t Einde, she was beautiful. She came from Belgium.
The Latin mass was impressive. A real mass as it should be. Later other services were also given, such as the beat mass with beat music. We did go there as well, because Freek played his clarinet there.”

Dorp van gedachten 25: Petrus en Paulus kerk

“Voor moeder telde maar één ding: het Katholieke geloof. Altijd was ze daar mee bezig. Haar zus is overigens non geworden in het klooster. Zonde, want dat was een mooie meid.
Vader had een belangrijke rol in de kerk. Hij was collectant en soms ook een soort bewaker. Als kinderen niet stil waren, joeg hij ze de kerk uit. Dan hoefde hij ze alleen maar aan te kijken. Ook deed hij veel klussen voor de kerk, zoals schoonmaken, wat onderhoud en de tuin.
Samen met Gerrit de Koning zat ik rechtsvoor naast het altaar. Wij waren acoliet, misdienaar. Siem en Jan de Waard zijn dat ook een tijdje geweest. Het mooiste was als de meisjes van de kostschool naar de kerk gingen. Daar keken we stiekem naar, en zij keken naar ons. Pirette van ’t Einde, die was knap. Ze kwam uit België.
De Latijnse mis was indrukwekkend. Een echte mis zoals het hoort. Later werden er ook andere diensten gegeven, zoals de beatmis met beatmuziek. Daar kwamen we ook wel, want Freek speelde daar op zijn klarinet.”

Village of thoughts 24: The Black Barn


“It’s funny. The Black Barn is made of wood, but I think it has always been there. Apparently well preotected with carboleum. I don’t know any better than that that shed was there.
They say it was a sawmill. Hence the wide canal next to it: it was not only a decoration for the house of the Lord of Bergen, but also a place to rest the tree trunks. I skated on that water, but it didn’t go very well. Too much mess on the ice, and too many bad spots.”

Dorp van gedachten 24: De Zwarte Schuur

“Gek is dat. De Zwarte Schuur is van hout, maar volgens mij heeft hij er altijd al gestaan. Kennelijk goed in de carboleum gezet. Ik weet niet beter dan dat die schuur er was.
Ze zeggen dat het een houtzagerij was. Vandaar die brede gracht ernaast: dat was niet alleen versiering van het huis van de Heer van Bergen, maar ook een plek om de boomstammen te laten rusten. Op dat water heb ik nog wel geschaatst maar dat ging niet zo goed. Te veel rommel op het ijs, en te veel slechte plekken.”  

Village of thoughts 23: The hill at the Oude Hof


“I have walked on all the paths in the Bergerbos and the Oude Hof. With my parents, with friends, with girls…
A walk often went over the hill in the Oude Hof. That is particularly fun for young children: they often run uphill while their parents walk by below. So exciting when you’re young! Then of course you have to hide behind a tree. And your parents supposedly don’t see anything…”

Dorp van gedachten 23: Wandelheuvel Oude Hof

“Ik heb op alle paden in het Bergerbos en de Oude Hof wel gewandeld. Met mijn ouders, met vrienden, met meisjes…
Zo’n wandeling ging vaak over de heuvel in het Oude Hof. Vooral leuk voor kleine kinderen: die rennen vaak naar boven terwijl de ouders beneden langs lopen. Dat is zo spannend als je klein bent! Daarna moet je je natuurlijk verstoppen achter een boom. En je ouders zien zogenaamd niets…”

Village of thoughts 22: The Sint Adelbertus School

“I had a messy time at school. After the first year the Germans came and they occupied the building. Fortunately, there were many people with large houses in the village – houses that they often rented out to guests in the summer, and which were now largely empty. And so the lessons were taught in those homes. That was quite a hassle, because you had to walk from one house to the other. That took you about fifteen minutes. Later we had to evacuate and I went to Lisse to avoid the Arbeitseinsatz. Then I took classes there.

One evening Siem and I went into the school building to see if we could steal something from the Germans. The door was open. A fellow villager saw us sneaking in and wanted to scare us. He also went in and walked loudly up and down the hall as if he were a German. Then he went out again.
“So, were you scared?” he asked a few days later. He laughed, but he didn’t know that we had been standing behind a door, shivering and with a metal pipe, ready to bash his brains in…”

Dorp van gedachten 22: De Sint Adelbertusschool
“Ik heb een rommelige schooltijd gehad. Na het eerste jaar kwamen de Duitsers, en die hebben het gebouw in gebruik genomen. Gelukkig waren er veel mensen met grote huizen in het dorp – huizen die ze vaak in de zomer verhuurden aan gasten, en die nu grotendeels leeg stonden. En dus werden de lessen in die huizen gegeven. Dat was een heel gedoe, want je moest van het ene huis naar het andere lopen. Daar was je zo een kwartier mee bezig. Later moesten we evacueren en ben ik naar Lisse gegaan om de Arbeitseinsatz te ontlopen. Toen heb ik daar lessen gevolgd.

Siem en ik zijn nog wel eens ’s avonds het schoolgebouw binnen gegaan, om te kijken of we wat konden stelen van de Duitsers. De deur was gewoon open. Een dorpsgenoot zag ons naar binnen glippen, en vond het leuk ons bang te maken. Hij kwam ook naar binnen aan en liep stampend op en neer door de gang, alsof hij een Duitser was. Toen ging hij weer naar buiten.
“En, waren jullie bang?” vroeg hij een paar dagen later.  Hij lachte, maar wist niet dat wij bibberend achter een deur hadden gestaan met een metalen pijp, klaar om zijn hersens in te slaan…”

Village of thoughts 21: The Sterkenhuis


“No, I haven’t had many adventures there. Maybe we climbed over the wall once. No one lived there – as far as I know, it has always been a museum. Later I worked there as a volunteer. Receiving visitors and working on the photo archive. But the Sterkenhuis is the oldest house in Bergen. It’s part of our memories and it definitely should be included.”

Het Sterkenhuis
“Nee, ik heb daar niet zo veel beleefd. Misschien zijn we wel eens over de muur geklommen. Er woonde niemand – voor zover ik weet, was het altijd al een museum. Later heb ik er gewerkt als vrijwilliger. Bezoekers ontvangen en werken aan het foto-archief. Maar het Sterkenhuis is het oudste huis van Bergen. Het is deel van ons geheugen en het moet er beslist bij.”

Village of thoughts 20: The dark corner


“Fairies and gnomes in the dark corner? That’s nonsense. The dark corner is just a place. The bend in the Eeuwigelaan. Beautiful, right next to the dune. And extremely dark in the summer, when the beech trees are in full leaf. In the spring wild garlic blooms and everything smells like onions. A rare and protected plant, but it grows en masse there. A special place, fairytale-like. But don’t talk nonsense about fairies or anything…”

Dorp van gedachten 20: De donkere hoek

“Feeën en kabouters in de donkere hoek? Dat is flauwekul. De donkere hoek is gewoon een plek. De bocht van de Eeuwigelaan, tegen het duin aan. Inderdaad enorm donker in de zomer, als de beukenbomen vol in het blad zitten. In het voorjaar bloeit er daslook, dan ruikt alles naar ui. Daslook is een zeldzaam en beschermd plantje, maar het groeit daar massaal. Ja, het is wel een bijzondere plek, een beetje sprookjesachtig. Maar je moet geen onzin vertellen over feeën of zo…”

Village of Thoughts 19: Louwe’s field

“Louwe’s farm was behind our house. Siem was my friend, but I never visited him, and never came on their land. Louwe hit his children.
One day father went to him and spoke to him about it. Father was a head shorter, but Louwe did respect him. Anyhow, father enjoyed a lot of respect in the village. I think Dad made an impression on him. I certainly hope so…”

Het veldje van Louwe

“Achter ons huis lag de boerderij van Louwe. Siem was mijn vriend, maar ik kwam nooit bij hem, en nooit op hun land. Louwe sloeg zijn kinderen.
Op een dag is vader naar hem toe gegaan, en heeft hem daarop aangesproken. Vader was een kop kleiner, maar Louwe had wel respect voor hem. Sowieso genoot vader veel respect in het dorp. Ik denk dat vader wel indruk op hem maakte. Ik hoop het in ieder geval…”

Village of Thoughts 18: The garden

“I must have been about four years old when father asked if I wanted to help with weeding in the garden. The garden was his pride – both the vegetable garden and the flower garden around the house. Mother loved flowers very much. She was called Marie Blom. And dad loved butterflies. He never used pesticides, because it killed the caterpillars and butterflies.
The weeding went so well that I got a piece of the garden for myself. I was allowed to maintain that all by myself. The next year father said: “You can do the whole garden, because I don’t really have time for it.”
From that moment on I was always busy in the garden. I tried to have as much flows as possible, all year round. And often passers-by paused to look at the sea of flowers in front of our house!”

De tuin

“Ik moet een jaar of vier zijn geweest toen vader vroeg of ik in de tuin wilde helpen met wieden. De tuin was zijn trots – zowel de groentetuin als de bloementuin om het huis. Moeder hield enorm van bloemen. Marie Blom werd ze genoemd. En vader hield van vlinders. Hij wilde ook nooit gif gebruiken, want daar gingen de rupsen en de vlinders dood aan.
Het wieden ging zo goed, dat ik een stukje tuin voor mijzelf kreeg. Dat mocht ik helemaal zelf onderhouden. En het jaar daarop zei vader: “Doe jij de hele tuin maar, want ik heb er eigenlijk geen tijd voor.”
Vanaf dat moment was ik altijd in de tuin bezig. Ik probeerde altijd zo veel mogelijk bloei te hebben, het hele jaar door.  Vaak stonden voorbijgangers even stil om te kijken naar de bloemenzee voor ons huis!”

Village of Thoughts 17: The birthplace


“Just before I was born in 1927 we moved to the Bergerweg, along the main road to Alkmaar. Father had bought it as a small workers’ house, and added large parts to it. He was very handy and did everything himself. He was for instance one of the first to have electricity in his home. The neighbours all came to see how a switch on the wall could suddenly bring light in the room.
Where there used to be a small stable with a cow, he made the kitchen. A transverse wing was added, with several rooms for all eleven children they had. At the beginning of the war, two more people came there to hide, as well as two girls from another place who needed shelter. All that in that tiny house!
A little later in the war we had to evacuate and went to Kalverdijk. Behind and around the house was a large vegetable garden. With all that poverty and hunger, of course sometimes vegetables disappeared from the vegetable gardens. But not from father’s garden. Because when we had to leave, he planted tobacco everywhere. No one knew that plant, and so no one took it. Father picked the tobacco and exchanged it for vegetables. And as there was so much demand for tobacco during the war, the vegetable garden never yielded as much as it did then!”

Het geboortehuis

“Vlak voor mijn geboorte in 1927 verhuisden we naar – toen nog – de Bergerweg, de hoofdweg naar Alkmaar. Vader had het gekocht als een klein arbeidershuisje, en heeft er grote delen bijgebouwd. Hij was enorm handig en deed alles zelf. Zo had hij als één van de eersten elektriciteit in huis. De buren kwamen allemaal kijken hoe je met een schakelaar op de muur zomaar opeens licht in de kamer kreeg.
Waar eerst een kleine stal was met een koe, maakte hij de keuken. Er kwam een dwarsvleugel bij, met meerdere kamers voor alle elf kinderen die ze kregen. In het begin van de oorlog kwamen er ook nog twee onderduikers bij, en twee meisjes van een andere plaats die onderkomen nodig hadden. En dat allemaal in dat piepkleine huisje!
Wat later in de oorlog moesten we evacueren en gingen we naar Kalverdijk. Achter en om het huis was een grote moestuin. Met al die armoede en honger verdween er natuurlijk wel eens wat groente uit de Bergense moestuintjes. Maar niet uit vaders tuin. Want toen we weg moesten, zette hij alles vol met tabak. Niemand kende die plant, en dus bleef alles staan. Vader plukte de tabak en ruilde dat voor groente. En omdat er in de oorlog zoveel vraag was naar tabak, heeft de moestuin nog nooit zo veel opgebracht als toen!”

Village of Thoughts 16: The cigar factory


“My grandfather Groenewoud had a cigar business on the Oude Bergerweg. Half of the house was for living, the other half was his cigar factory.
He made good, expensive cigars. Not from Dutch tobacco – Dutch tobacco usually became pipe tobacco. Grandpa brought tobacco from the Indies. He ordered it through a dealer in Amsterdam. He rolled the cigars from that good tobacco and then dried them in wooden molds.
He himself did not smoke. If a cigar failed, for example because it tore while drying, he would sometimes give it to my father. But father never got a good cigar. They were way too expensive.
We visited grandpa almost every day. Especially my brother Niek. Usually because we were sent on an errand by father or mother. Grandpa Groenewoud liked to chat and was very interested in everyone. Also for us, his grandchildren. It was nice to be with him, but he never had much time, because there was always work to be done…”

De sigarenmakerij

“Op de Oude Bergerweg had mijn opa Groenewoud een sigarenzaak. De helft van het huis was om te wonen, de andere helft was zijn sigarenmakerij.
Hij maakte waren goede sigaren, dure sigaren. Niet van Nederlandse tabak – de Nederlandse tabak werd meestal pijptabak. Opa haalde tabak uit Indië. Dat bestelde hij via een handelaar in Amsterdam. Van die goede tabak rolde hij de sigaren en dan droogde ze in houten vormen.
Zelf rookte hij niet. Als een sigaar mislukte, bijvoorbeeld omdat hij scheurde tijdens het drogen, dan gaf hij hem wel eens aan mijn vader. Maar een goede sigaar kreeg vader nooit. Daar waren ze veel te duur voor.
We kwamen bijna elke dag bij opa. Vooral mijn broer Niek. Meestal omdat we om een boodschap werden gestuurd door vader of moeder. Opa Groenewoud maakte graag praatjes en had veel belangstelling voor iedereen. Ook voor ons, zijn kleinkinderen. Het was fijn om bij hem te zijn, maar had hij nooit veel tijd, want er moest altijd gewerkt worden…”